Eerste scholingsuitspraak Wet Transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden

In de eerste scholingsuitspraak heeft een werknemer zich beroepen op de per 1 augustus 2022 in werking getreden Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden. In dit bericht wordt enkel ingegaan op de vraag of  het studiekostenbeding op grond van de nieuwe wetgeving nietig is.

Werknemer in casu heeft zich op het standpunt gesteld dat de opleidingen waarvoor een studieovereenkomst was gesloten, aan te merken zijn als noodzakelijke opleidingen zoals bedoeld in het nieuwe artikel 7:611a lid 2 BW. Hij had in dit kader aangevoerd dat hij door werkgever was aangenomen met de bedoeling (in de toekomst) als registeraccountant werk te gaan verrichten binnen de organisatie. Deze opleidingen waren volgens werknemer noodzakelijk voor het verrichten van die functie, zodat hij voor werkgever als registeraccountant zijn handtekening zou kunnen zetten onder jaarstukken.

Werkgever heeft in onderhavige procedure betwist dat werknemer was aangenomen met het doel registeraccountant te worden en dat de opleiding waarvoor een studieovereenkomst was gesloten daarvoor noodzakelijk zou zijn. Werkgever stelt dat het wel in de rede had gelegen dat werknemer op termijn als registeraccountant had kunnen gaan werken, maar daarover waren geen afspraken gemaakt. Het had, aldus werkgever, ook geen rol gespeeld bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst. De opleidingen waarvoor de studieovereenkomst was aangegaan, waren ook niet noodzakelijk voor het werk waarvoor werknemer was aangenomen en evenmin om de functie van registeraccountant te verrichten. Ook door andere werknemers worden soortgelijke werkzaamheden binnen de organisatie van werkgever verricht zonder deze opleiding te hebben genoten. Daarnaast blijkt volgens werkgever uit de studieovereenkomst dat werknemer zelf heeft verzocht om de opleiding en hij werkgever gevraagd heeft de kosten daarvan te financieren.

De kantonrechter gaat met werkgever mee. Er wordt geoordeeld dat nergens uit blijkt dat werknemer is aangenomen met het doel registeraccountant te worden bij werkgever en dat de opleidingen waarvoor de studieovereenkomst was aangegaan noodzakelijk zouden zijn voor die beoogde functie of voor de functie waarvoor werknemer was aangenomen. Vervolgens oordeelt de kantonrechter dat terecht is aangevoerd dat het bovendien op verzoek van werknemer was dat hij de studie ging volgen zoals bedoeld in de studieovereenkomst. In de overweging van de studieovereenkomst stond namelijk dat werknemer het voornemen heeft om in het kader van verdere ontwikkeling in zijn loopbaan de betreffende studie te volgen en hij in dat kader aan werkgever heeft verzocht deze studie te financieren. Evenmin is gebleken dat werkgever aan werknemer een toezegging  heeft gedaan over de termijn waarbinnen hij bij werkgever tekeningsbevoegd zou worden. Werkgever heeft ook toegelicht dat het geen vanzelfsprekendheid is dat na afronding van de studie, werknemer direct tekeningsbevoegd wordt. Daar is in de organisatie ook geen behoefte aan gelet op de geringe omvang van de organisatie en dat wist werknemer ook, aldus werkgever.

Het voorgaande betekent dat geen sprake is van door werknemer gevolgde noodzakelijke opleidingen zoals bedoeld in de nieuwe wetgeving, zodat het studiekostenbeding niet nietig is in de zin van artikel 7:611a lid 4 BW zoals werknemer had aangevoerd.

Zie voor de gehele uitspraak: https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBMNE:2022:5560

Hulp nodig?

Maak een afspraak

Heeft u vragen of wilt u graag een afspraak maken? Neem dan telefonisch contact met ons op of stuur ons een e-mail.

T.040 400 28 28

E.info@trustadvocaten.nl

Trust Platform
Je gebruikt een verouderde webbrowser

Deze website maakt gebruik van moderne technieken die niet worden ondersteund door jouw webbrowser. Update mijn webbrowser

×